Ras standaard

F.C.I. Standaard N 34/08-05-1992/F

Basset Artésien Normand

 

Land van herkomst: Frankrijk

Gebruik: Hond voor de ‘petite vénerie’; gebruikt voor de jacht onder het geweer. Hij jaagt, hals gevend, even goed alleen als in een groep. Zij korte benen stellen hem in staat om in de dichtste begroeiing, waar de grote hond niet kan komen, door te dringen en het wild uit zijn schuilplaats te verdrijven. Hij jaagt bij voorkeur op konijn, maar kan evengoed haas en ree bejagen. Hij speurt en drijft het wild met grote zekerheid op, niet snel, doch systematisch en met veel geluid.

F.C.I. indeling: Groep 6: Lopende honden en zweethonden.

Secrie1.3: laagbenige lopende honden.

 

Kort historisch overzicht:

De officiële fokkerij van de Franse kortharige Basset is omstreeks 1870 begonnen. Uitgaande van Bassets met een kennelijk gemeenschappelijke afkomst, heeft Cte. le Couteulx de Canteleu een gebruikstype vastgelegd met rechte voorbenen, Artois genaamd, terwijl Louis Lane een indrukwekkender type ontwikkelde: met gebogen voorbenen, Normand genaamd.

Men moest tot 1924 wachten tot de naam Basset Artésien Normand werd aangenomen voor het ras en voor de club. Leon Verrier, die in 1927 op 77 jarige leeftijd de leiding van de club op zich nam, heeft het karakteristieke van de Normand van het ras willen versterken. In het boek met standaarden van de lopende honden van 1930, waarin de beide rassen Basset d’Artois en de Basset Artésien Normand voorkomen, vinden we over dat laatste de volgende opmerking:

Het comité de la Société de Vénerie besluit en legt vast dat de Basset Artésien Normand slechts een tussenstap dient te zijn in de omvorming naar een type Normand zonder spoor van de Artois.

 

Algemeen voorkomen

Lange hond in verhouding tot zijn hoogte, stevig op de benen, compact; zijn hoofd roept herinnering op aan de adel van de grand chien Normand.

Belangrijke verhoudingen

  • Schofthoogte: lengte van het lichaam plusm.  5 : 8.
  • Diepte van de borst: schofthoogte plusmin.    2 : 3
  • Breedte van de schedel: lengte van het hoofd plusmin. 1 : 2
  • Lengte van de snuit:lengte van de schedel 10 : 10

Gedrag en karakter Zeer fijne neus en volhardend op het spoor, met een prachtige stem laat hij zijn baas genieten van zijn werk, zonder daarbij een te grote snelheid te ontwikkelen. Vrolijk en zeer aanhankelijk.

 

Hoofd

Schedel: gewelfd en middelmatig breed, zichtbare achterhoofdsknobbel. In zijn geheel moet het hoofd een droge indruk maken.

Stop:

Duidelijke onderbreking bij het voorhoofd zonder overdrijving. 

Aangezicht

  • Neus: zwart en breed, iets voor de lippen uitstekend, de neusgaten goed open.
  • Lippen: de bovenlip bedekt de onderlip ruimschoots, zonder echter teveel te hangen of teveel naar achteren te zijn weggetrokken.
  • Voorsnuit: ongeveer dezelfde lengte als de schedel en licht gebogen.
  • Wangen: de huid vormt hier één of twee plooien.
  • Gebit: schaargebit, d.w.z. dat de bovenste snijtanden de onderste bedekken en daarmee nauw contact maken, ze zijn goed recht in de kaak ingeplant.
  • Ogen: ovaal van vorm, groot, donker (in harmonie met de kleur van de vacht), kalme en ernstige blik, het bindvlies van het onderste ooglid kan soms zonder overdrijving zichtbaar zijn.
  • Oren: zo laag mogelijk aangezet, nooit boven de ooglijn, smal bij de aanzet, goed kurketrekkervormig, soepel, fijn, erg lang, tenminste de lengte van de snuit bereikend en bij voorkeur in een punt eindigend.

Hals

Voldoende lang, met wat keelhuid maar zonder overdrijving.

Lichaam

  • Rug: breed en vast.
  • Lendenen: licht gewelfd.
  • Heupen: wat schuin waardoor het kruis in lichte mate afloopt.
  • Borst: in doorsnee ovaal, lang, met een ver naar achter lopend borstbeen, uitstekend aan de voorzijde, met ontwikkelde voorborst. Gevulde flanken. De borstlijn loop duidelijk onder de ellebogen.
  • Ribben: lang, goed naar achter doorlopend.
  • Staart: tamelijk lang, stevig bij de aanzet en geleidelijk dunner wordend. In rust moet de punt van de staart net de grond raken. De staart wordt sabel gedragen, maar nooit over de rug, het uiteinde mag geen pluim tonen. Wat dit betreft is het absoluut verboden het uiterlijk van de staart van geëxposeerde honden te veranderen.
  • Voorhand: totaalbeeld: de voorbenen zijn kort en dik. Ze zijn half gebogen of iets minder dan half gebogen, mits er een begin van een kromming voldoende zichtbaar is. Enkele niet overdreven huidplooien op de polsen moeten als een kwaliteit worden gezien.
  • Schouders: gespierd en schuin.
  • Ellebogen: goed tegen het lichaam aanliggend.
  • Voeten: ovaal, iets gestrekt, voldoende gesloten tenen en loodrecht geplaatst zodat zij de grond goed raken.
  • Achtehand: totaalbeeld: van achter gezien dient een loodlijn vanaf de punt van de bil door het midden van het been, de sprong, de middenvoet en de voet te gaan.
  • Dijen: rond en gespierd.
  • Spronggewrichten: sterk, voldoende laag geplaatst, tamelijk gehoekt, hetgeen de achtervoet enigszins onder de hond plaatst als hij en rust is. Een kleine huidplooi op het punt van het hielbeen, gevormd door een teveel aan huid, is geen fout.
  • Middenvoet: kort en sterk.
  • Gangen: regelmatig vrij gemakkelijk. Kalm in zijn beweging.

Huid

Soepel en dun. 

Vacht

Haar: glad, kort en dicht ingeplant zonder fijn te zijn.

Kleur: vaalrood met mantel en wit (driekleur) of vaalrood en wit. In het eerste geval moet het hoofd grotendeels wat donkerder rood zijn en blijft er op beide slapen een rond plekje met donkere haren. De mantel (of de vlekken die overblijven als het wit zich uitbreidt) dient te zijn samengesteld uit zwarte of wildkleurige haren (en zo te voldoen aan de oude aanduiding haaskleur of daskleur).

Hoogte en gewicht

Schofthoogte: reuen en teven van 30 tot 36 cm, met een tolerantie van één cm op de aanbevolen grenzen, voor buitengewone exemplaren. Gewicht: van 15 tot 20 kg.

Fouten

  • Hoofd: platte schedel, breed voorhoofd, te duidelijke middengroef, platte oren, te rond, dik of hoog en breed aangezet. Licht oog, rond en uitpuilend oog, een oog dat teveel bindvlies laat zien.
  • Nek: korte hals.
  • Lichaam: slappe -, of zadelrug, te lange staart, scheef gedragen of grof, naar binnen wijzend of afwezig borstbeenpunt, vlakke of misvormde ribben.
  • Voorhand: steile, korte, onvoldoende gespierde schouders, polsen die elkaar raken, naar buiten gebogen middenvoeten of overdreven krom gebogen benen, uitgedraaide ellebogen, doorgezakte voeten, spreid tenen.
  • Achterhand: platte dijen, sprongen te dicht bij elkaar of te ver uiteen.
  • Haar: zacht, duidelijk lang of afstaand.
  • Kleur: zwart gevlamd op het hoofd.
  • Gedrag: angstig.

 

Diskwalificerende fouten

Ontbreken van type. Andere schofthoogte dan die van de standaard. Ondervoorbijten. Zeer licht oog. Aan de achterzijde te kort borstbeen met afwezigheid van de borstbeenpunt. Sterk misvormde ribben..Geheel rechte voorbenen. Te dunne benen. Te veel zwart aan het hoofd. Te veel zwarte plekken (tics), zodanig dat het wit van de vacht een blauwe kleur krijgt. Bange of agressieve individuen. Monorchidie en cryptorgidie. Sterke anatomische afwijking. Aantoonbaar en invaliderend erfelijk defect.